Springonderdelen
Binnen de atletiek kennen we vier verschillende springonderdelen.
Hoogspringen
Bij hoogspringen is het de bedoeling dat de atleet over een lat weet te springen welke tussen twee staanders ligt. Na elke gelukte sprong wordt de lat telkens een stukje hoger gelegd, net zolang totdat er één atleet overblijft welke over de hoogst gelegde lat weet te springen. Het kan in de praktijk dus voorkomen dat meerdere atleten eenzelfde eindhoogte weten te behalen. In dat geval wordt de volgorde bepaald door een aantal erg ingewikkelde regels.
Buiten deze ingewikkelde regels om, waar de spelers zich verder niet al te druk om hoeven te maken, moeten de atleten zich slechts aan enkele regels houden.
- 1. Er mag slechts worden afgezet met één been
- 2. Zolang de grond of het matras voorbij de staanders niet wordt aangeraakt, mag de poging worden afgebroken.
- 3. Er is een maximum aantal seconden om een poging te wagen.
- 4. De dikte van de schoenzolen mag maximaal 13 millimeter zijn bij de voorvoet en 19 millimeter bij de hiel.
Polsstokhoogspringen
Bij dit springonderdeel maakt de atleet tegenwoordig gebruik van een flexibele stok gemaakt van carbon of glasvezel. Vroeger werden de polsstokken echter gemaakt van hout, bamboe en aluminium. De atleet dient over een lat van 4,5 meter lengte te springen, welke op die manier is geplaatst dat deze bij een lichte aanraking naar beneden valt. Wanneer dat gebeurt is de poging uiteraard mislukt en na drie opeenvolgende mislukte pogingen wordt een atleet uitgesloten.
Verspringen
Bij het onderdeel verspringen gaat het niet om de hoogte van de sprong maar om hoever de atleet kan springen. De atleet neemt een flinke aanloop van minimaal 40 meter lengte, zet zichzelf af op de afzetbalk en springt in een zandbak. Hoever de atleet heeft gesprongen wordt gemeten door te meten vanaf de afzetbalk tot aan de eerste afdruk in de zandbak. Per wedstrijd mag een atleet drie pogingen doen, waarbij de grootste afstand telt.
Hink-stap-springen
Dit onderdeel draagt ook wel de naam hink-stap-sprong of driesprong, waarbij de naam al beschrijft welke acties de atleet uit dient te voeren. Na een aanloop zet de atleet zichzelf af, waarna hij of zij dient te landen op dezelfde voet als waarmee afgezet is. Vervolgens maakt de atleet een stap zodat hij of zij op de andere voet terecht komt. Tot slot maakt de atleet een sprong met een landing in de zandbak.